Alle onderdelen (waaronder de ezel) om de draaiende molen af te kunnen remmen en stil te zetten worden aangebracht. Bovendien wordt vandaag begonnen met het ophekken van de roeden. De roeden liggen nog op de grond vóór de molen en aan elk eind van de twee roeden worden de dwarslatten van het hekwerk op maat gemaakt en los aangebracht: daarmee krijgen de wieken hun vorm.

De “rem” van de molen bestaat uit verschillende onderdelen. Allereerst: om het bovenwiel (dat om de wiekenas zit) zijn 5 houten blokken (ofwel: de vangblokken), die als bij een handrem op een fiets, op het bovenwiel gedrukt kunnen worden om de as waar de wieken aan zitten af te remmen en stil te laten staan.

Vervolgens is er een constructie nodig, waarmee de molenaar vanaf de grond de vangblokken op het bovenwiel kan laten drukken (om de molen stil te zetten ofwel te “vangen”) of juist van het bovenwiel af kan halen (om de molen in werking te zetten).
Deze constructie is vandaag aangebracht en bestaat uit 1. de vangtrommel (zie afbeelding op de vorige pagina), die met behulp van een eromheen gewikkeld touw (dat buiten de molen op de grond kan worden aangetrokken of gevierd) gedraaid kan worden, zodat 2. de vangbalk, een horizontale balk waarmee de vangblokken op het bovenwiel kunnen worden neergelaten of opgelicht en 3. de ezel, een verticale balk waar de vangbalk scharnierend aan vast zit, zodat die op en neer kan bewegen om de vangblokken te laten zakken of te lichten.

De roeden zijn de 2 metalen balken (gezamenlijk een kruis vormend), die aan de as van de molen zijn bevestigd: de basis van het wiekenkruis. Aan elk van de vier enden (de vier wieken vanaf de askop) wordt een hekwerk gemaakt: het ophekken. Op deze hekwerken worden de zeilen bevestigd, zodat de wieken de wind kunnen vangen en gaan draaien.